Robert McNamara is dood. Toch wel geschokt staar ik naar het bericht. Hij was al 93, maar alleen al zijn doodsbericht brengt herinneringen terug. Zeven cruciale jaren in de jaren zestig was McNamara minister van Defensie van de Verenigde Staten. Zijn naam is verbonden aan de Cubaanse rakettencrisis toen er bijna een atoomoorlog met de Sovjet-Unie kwam; aan de mislukte Varkensbaai-operatie toen de CIA Fidel Castro dacht uit te kunnen schakelen met een clubje Rambo-types; en vooral aan de oorlog in Vietnam.
De Vietnamoorlog. In mijn persoonlijke herinnering is het dé oorlog. Meer nog dan de Tweede Wereldoorlog. Waarom? Omdat het de eerste oorlog die ik bewust begon mee te beleven – via de media natuurlijk. Het was de tijd dat ik kranten begon te lezen. Het was de eerste oorlog die je via het televisiejournaal kon volgen. Het was de eerste oorlog waarin Amerika jarenlang de fout in ging.
In ons gezin werd er altijd over politiek gepraat aan de eettafel. Niet of nauwelijks over de binnenlandse politiek van Nederland. Nee, in de eerste plaats ging het over Nederlands laatste kolonie Nieuw-Guinea – ons land van herkomst, Indonesië, Luns, Soekarno, de hele zooi. En in de tweede plaats ging het altijd over Amerika. Mijn vader was boos op de Kennedy’s, want die hadden Nieuw-Guinea verraden en in de uitverkoop gedaan naar de Indonesiërs. Maar toch hadden hij, mijn moeder en ik een verschillende mening betreffende Vietnam. Mijn ouders stonden aan de kant van Amerika in de Vietnamoorlog. Ik was tegen Amerika. Zo was dat gewoon.
Waarom dat zo was? Tsja, alle ouders stonden aan de kant van Amerika. En alle kinderen waren tegen Amerika. Overal leek tegelijkertijd een generatieconflict uit te barsten. Voor het feit dat mijn vader tegen de Kennedy’s was maar tegelijkertijd voor Amerika in de Vietnamoorlog lijkt het woord generatieconflict me steeds minder afdoende. Maar het was nu eenmaal zo, en niemand stond daar bij stil. Misschien ben ik achteraf wel de krant gaan lezen om argumenten te vinden om tegen mijn vader in te gaan. Niet dat hij ooit toegaf.
Nu lees ik dat McNamara al in 1966 of zelfs 1965 begon te geloven dat de oorlog niet te winnen was. En hij schijnt dit al enkele jaren geleden opgeschreven te hebben in een boek, wat toen aan mijn aandacht ontsnapt is. Maar McNamara? De ‘best and the brightest’ van de ‘best and the brightest’? Die hele slimme man, met die enorme werkkracht, die het beste met de wereld voor had, die ultieme technocraat? McNamara had kennelijk niet het lef en de overtuigingskracht om tegen president Johnson in te gaan. In de Vietnamoorlog zijn er aan Amerikaanse zijde uiteindelijk 58.000 man gesneuveld – dus even wat meer dan huidige 5.000 in Irak –, waarvan verreweg de meesten na 1966.
Uit loyaliteit heeft McNamara zich nooit openlijk uitgesproken tegen Johnson. Ook toen hij in 1968 werd weggepromoveerd naar de Wereldbank – ‘ik weet nog steeds niet of ik nu ontslag nam of ontslagen werd’ – heeft hij zich nooit openlijk tegen Johnson uitgesproken. Misplaatste loyaliteit. Als hij zijn best had gedaan – en het had toen echt wat betekend als McNamara openlijk van mening was veranderd – had hij kunnen helpen voorkomen dat er nog meer doden zouden vallen. Over de McNamara op latere leeftijd schrijft de New York Times: ‘He could be seen in the streets of Washington — stooped, his shirttail flapping in the wind — walking to and from his office a few blocks from the White House, wearing frayed running shoes and a thousand-yard stare.’
Tsja. Diverse mensen vragen zich af waarom McNamara niet eerder stelling heeft genomen tegen de Vietnamoorlog. Ik heb het gevoel dat ik het wel weet: hij had zelf een zoon die al tijdens de Vietnamoorlog tegen was. Vader McNamara gaf zijn ongelijk gewoon niet toe. Nooit.
maandag 6 juli 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten